Lezing: "Van lentefeest tot festival"
Woensdag 3 februari 2016

Door de heer Sander Matthijssen uit Blerick.

De heer Matthijssen schreef verleden jaar in samenwerking met de heer heer Theo Franssen het boek: “Het Carnavalsboek, van lentefeest tot festival”.
Het volksfeest carnaval wordt jaarlijks door miljoenen mensen intensief gevierd. Het gaat al eeuwenlang over van generatie op generatie. Carnaval blijft zich ontwikkelen, mede door de invloed van de commercie en de media. Tradities worden aangepast en nieuwe initiatieven worden ontplooid. Reden om eens goed te kijken naar het verleden, heden en toekomst.
Op een enthousiaste manier vertelt de heer Matthijssen over de geschiedenis van het carnavalsfeest. Al in 2600 voor Christus vierde men in Mesopotamië een soort lentefeest, waarbij verkleedpartijen gebruikelijk waren en waar ook sprake was van een rolomkering. De Romeinen vierden in dezelfde geest een zogenaamd Saturnaliafeest, waar de slaaf de meester was en de meester de slaaf. Op deze manier werd er gespot met het regime.
In Nederland komt het woord carnaval voor het eerst voor in 1673. Carne vale = vaarwel aan het vlees. De bakermat van het huidige carnaval ligt in Keulen, waar vanaf 1823 tijdens de carnaval “Der Kölsche Rote Funken” heerst. Op 10 februari 1823 trok de eerste carnavalsoptocht door Keulen. Het zogenaamde “Kölner Dreigestirn”, de prins, de boer en de jonkvrouw, heersen over de stad. Het is een zeer kostbare aangelegenheid om hieraan deel te nemen. Men moet zeer vermogend zijn om het hele festijn te kunnen bekostigen. Daar staat tegenover dat men zeer hoog in aanzien staat als men eenmaal deze positie heeft bekleed. Dat geldt trouwens voor alle leden van “Der Rote Funken” inclusief de “Tanzmariechen”. In het carnavalsmuseum, zeer de moeite waard, is ook te zien dat Hitler in zijn tijd de carnavalsvereniging omarmde, dit gaf hem macht en aanzien. Tegenwoordig gaat het om veel geld. Geschat wordt dat er in de carnavalstijd vijfhonderd miljoen euro omgezet worden in zaken die verband houden met de carnaval.
In Limburg viert tegenwoordig ongeveer de helft van de inwoners nog carnaval. Dit percentage is dalende. Dit komt omdat er nogal wat cafés gesloten zijn, zodat men niet meer van kroeg naar kroeg kan “dweilen”, maar ook omdat de vergrijzing toeslaat. De jeugd wil klaarblijkelijk op een andere manier zijn vertier zoeken.
De gebruikelijke kleuren; rood, geel en groen staan symbolisch voor: liefde, duivel (rood), opgewektheid (geel) en jeugdigheid (groen).
Tegenwoordig maakt men onderscheid tussen de Rijnlandse carnaval en de Bourgondische carnaval. De Rijnlandse carnaval kenmerkt zich doordat deze gesteund wordt door verenigingen, door de mooie kleding die men draagt, door de drie officiële kleuren die men gebruikt en door het feit dat men meerdere prinsen kent die telkens maar één jaar heerser zijn. Tevens is de Rijnlandse carnaval een straatcarnaval en kent men een “Weiberfastnacht”.
De Bourgondische carnaval is meer de Brabantse carnaval, gesteund door stichtingen. Men gebruikt plaatsnamen als naam b.v. Oeteldonk en Kielegaat. Oude kledingstukken worden nog gedragen, denk aan de boerenkiel. Een prins kan jarenlang heerser over het rijk zijn. De Bourgondische carnaval speelt zich vooral af in zalen en kroegen. Ook een kenmerk van deze carnaval is het bestaan van zogenaamde “Bouwclubs”. Clubs die prachtige, maar ook kostbare, carnavalswagens bouwen die na afloop van het feest weer verkocht worden.
In de grote steden van Limburg werd de oudste carnavalsvereniging in Maastricht opgericht in 1839 door sociëteit “Momus”. Venlo volgde in 1842 (sociëteit Jocus) en Roermond vanaf 1884. Hier heette de sociëteit “De Flarussen”. Vanaf 1937 is het carnavalsvereniging “D’n Uul”.
De laatste tijd is typerend de opkomst van de festivals, die niet meer worden gesteund door een carnavalsvereniging maar een puur commercieel karakter hebben. Deze vormen een tegenwicht tegen de vele zomerfestivals en dancefestijnen. Zij hebben als voordeel dat ze breed gesteund worden door de media zoals L1 en TVL. Voorbeelden zijn:
In Maastricht: “De 11e vaan d’n 11e “ op 11 november, als begin van de carnaval.
In Venlo: “De Zoepkoel”, op de zaterdag voor carnaval.
Het LVK, “Vaan Eijsden tot de Mokerhei”, in 1976 in Geleen opgericht door wethouder Bertha Paulissen-Willen. Zij wilde het Limburgs weer promoten en ze kwam op tegen de Nederlandstalige carnavalshits zoals: “Worstjes op mijn borstjes” en meer van zulke ongein. Het is een groot succes geworden, mede door de samenwerking met de regionale televisie.
Gulpen: “De Gulpener Vastelaoves-finale”, gehouden op carnavalsdinsdag als afsluiting van de carnaval. Tegenwoordig zie je in vele kleinere plaatsen ook nog dit soort festivals ontstaan.
De heer Matthijssen besloot zijn boeiende betoog met een oproep om de Limburgse Carnaval, ook in de kleinere plaatsen, in stand te houden als onderdeel van de Limburgse volkscultuur.
Vijfendertig aanwezigen hebben genoten van een boeiende avond, een gemiste kans voor degenen die er niet waren.
 

Verslag: Jan Vissers


Terug


Start